BANT - De paddentrek in het Kuinderbos in Flevoland zit er op. Zo'n 8.680 padden, 4.168 kikkers en 986 salamanders zijn de afgelopen tijd met hulp de weg overgestoken in het bos bij Bant.
In België en Nederland zijn de bekendste trekkers onder de amfibieën de gewone pad (Bufo bufo) en de bruine kikker (Rana temporaria), maar ook andere kikkers en padden vertonen trekgedrag. Ook salamanders trekken. Voorbeelden zijn de alpenwatersalamander (Mesotriton alpestris) en de kleine watersalamander (Lissotriton vulgaris).
Wat brengt de trek op gang?
De amfibieëntrek of paddentrek is het verschijnsel dat zich elk jaar voordoet bij een aantal soorten amfibieën van gematigde streken. De dieren komen praktisch gelijktijdig uit hun winterslaap en trekken dan massaal naar een nabijgelegen poel, plas of gracht om hun eieren af te zetten en te bevruchten.
Overzetacties
Het trekgedrag van amfibieën valt vooral op wanneer de trekroute een weg kruist. Dan vinden tientallen, soms honderden dieren hun einde onder de wielen van voorbijrijdende auto's. Natuurverenigingen proberen dit te verhelpen door het organiseren van overzetacties. Vooral raapacties, waarbij de dieren van de weg worden geraapt, en afsluitingen met schermen en emmers komen veel voor. Door het betrekken van vrijwilligers, jeugdgroepen en scholen, trachten zij aandacht voor de problematiek te krijgen en gelijktijdig het publiek in aanraking te brengen met dit natuur fenomeen.
In het Kuinerbos bij Bant in Flevoland worden de overzet acties door Staatsbosbeheer georganiseerd. Na een uitleg over amfibieën en de achtergronden van de paddentrek, gaan de kinderen onder begeleiding van leraressen, ouders en vrijwilligers van Staatsbosbeheer enthousiast aan de slag.
De padden, kikkers en salamanders worden in emmers verzameld, geteld en aan de veilige kant weer vrijgelaten.
Na een leerzame en inspannende ochtend wordt volop van het lentezonnetje en het mooie uitzicht worden genoten.
Bij terugkomst wacht de helden van deze dag een verrassing.
Zij worden allen benoemd tot hulp boswachter van Staatsbosbeheer.
Structurele maatregelen
Op de lange duur zijn overzetacties niet meer voldoende en moet er gezocht worden naar meer structurele en blijvende maatregelen.
De weg afsluiten is daarbij de meest aangewezen optie, maar niet altijd praktisch. Een veelgebruikt maar duur alternatief zijn amfibieëntunnels. Dit zijn halfopen tunnels onder de weg in combinatie met vaste afsluitingen.
Kikkers en Padden
De bruine kikker (Rana temporaria) is een kikker uit de familie echte kikkers (Ranidae). De bruine kikker is een van de bekendste soorten kikkers en komt in grote delen van Europa voor. Het is tevens één van de algemeenste soorten, ook in Nederland en België. De bruine kikker is een relatief grote, gedrongen kikker met een grote, platte kop en een relatief stompe snuit. De kikker wordt ongeveer 7 tot 9 centimeter lang. Mannetjes kunnen tot 10 cm lang worden, de vrouwtjes worden gemiddeld groter en bereiken maximaal 11 cm.
De kleur van de bruine kikker is altijd bruin, vrouwtjes neigen vaak meer naar rood, maar de variatie is enorm en ieder exemplaar heeft een iets afwijkende tekening. Kenmerkend is de grote donkerbruine driehoekige vlek van de neusgaten over het oog naar de bovenzijde van de voorpoot. In de vlek is het trommelvlies gelegen dat ongeveer dezelfde kleur heeft en moeilijk te zien is. Op de bovenlip is vaak, maar niet altijd, een lichtere streep aanwezig.
De gewone pad of bruine pad (Bufo bufo) is een kikker uit de familie echte padden (Bufonidae).
De gewone pad heeft van alle amfibieën in Europa het grootste verspreidingsgebied en is naast de bruine kikker en de boomkikker één van de bekendste kikkers van Europa. De gewone pad is een generalist die in uiteenlopende habitats kan worden gevonden en aangepast is op drogere plaatsen. Alleen voor de voortplanting is oppervlaktewater nodig, waarbij de dieren soms grote afstanden af moeten leggen om bij water te komen. De eieren worden in tegenstelling tot veel andere kikvorsachtige niet in klompen maar in strengen afgezet.
De gewone pad heeft een onopvallende kleur en wordt overdag vanwege de schemeractieve levenswijze zelden aangetroffen. Het voedsel bestaat voornamelijk uit kleine ongewervelden, belangrijke vijanden zijn vogels, zoogdieren en slangen.
De gewone pad bereikt een gemiddelde lengte van 6 tot 13 centimeter. Het vrouwtje wordt echter aanzienlijk groter dan het mannetje. De lengte hangt enigszins samen met het verspreidingsgebied.
De kleur is bruin tot rood-achtig of grijs. Sommige exemplaren zijn donkerder en neigen naar zwart. Andere kunnen een meer gele kleur hebben. De meeste exemplaren zijn egaal gekleurd. Soms komen streperige vlekpatronen voor, die bruin, rood of zwart of lichter tot wit kunnen zijn. De kleur van de buik is wit tot grijs of lichtbruin en heeft vaak een donkere marmerachtige tekening.
De structuur van de huid is zeer ruw en droog. Iin de paartijd wordt de huid gladder. Het gehele lichaam is bedekt met wrat-achtige structuren, dit zijn de slijmklieren. Deze 'wratten' zijn vooral op de flanken erg talrijk. Die op de rug zijn het grootst en het duidelijkst te zien.
Salamanders
Het gedrag van trekkende salamanders is vergelijkbaar met dat van padden en kikkers. In tegenstelling tot de kikkers en padden, trekken de salamanders alleen en vormen pas koppeltjes in de poel van hun keuze.
Salamanders leven op vochtige plekken en ze zijn ook het meest actief bij vochtig weer. Ze zijn vaak zeer gevoelig voor uitdroging. Dit heeft ook met de ademhaling te maken. De meeste salamanders ademen via de huid die hierdoor altijd vochtig moet blijven. In tegenstelling tot kikkers hebben alle salamanders een langwerpig lichaam, relatief kleine pootjes en een staart die minstens een derde van de lichaamslengte beslaat.
De grote reis
De meeste amfibieën overwinteren in bosgebieden, onder boomstronken of houtstapels, in de strooisellaag of in holen en gaten in de grond. Zodra de temperatuur in het voorjaar boven een bepaald minimum uitkomt, komen zij tevoorschijn en trekken in de richting van een nabijgelegen poel of gracht. Padden en kikkers kunnen daarbij afstanden tot 1,5 km afleggen. Ze trekken daarbij in rechte lijn, en nemen eventuele hindernissen erbij. Hoe ze zich daarbij oriënteren, is de wetenschap nog niet duidelijk.
De mannetjes beginnen eerst te trekken, maar doen er lang over omdat ze onderweg trachten een partner te strikken. Vrouwtjes, die groter worden en ook herkenbaar zijn aan de opgezwollen buik vol met eitjes, starten later maar treuzelen minder. Deze eitjes zijn tijdens de winterslaap geproduceerd. Op warme avonden zitten de mannetjes met tientallen op open, vlakke plaatsen te wachten op de passerende vrouwtjes.
De amplexus is de paargreep van amfibieën, in het bijzonder van padden en kikkers, die wordt gebruikt tijdens de trek en de paring.
Tijdens de amplexus houdt het mannetje het vrouwtje stevig vast en laten zich meevoeren naar de voortplantingspoel. Het mannetje is altijd kleiner en zit altijd bovenop. Vooral veel soorten uit de padden familie zijn zeer fanatiek en ze kijken ook niet zo nauw. Hierdoor zijn soms grote kluwen padden te zien van soms tien of meer exemplaren. Deze 'orgieën' kunnen dieren soms doen stikken of verdrinken. Van de agapad is bekend dat zelfs siervissen verdronken nadat ze door de bijziende padden in een dodelijke omhelzing waren genomen.
Om zijn greep op het vrouwtje vol te houden, beschikt het mannetje over enkele speciale aanpassingen. Zo zijn zijn voorpoten stevig gespierd, en opvallend dikker dan de voorpoten van de vrouwtjes. Ook heeft het mannetje aan de duimen van zijn voorpoten speciale wrattige kussentjes, waarmee ze meer grip hebben op de gladde huid van het vrouwtje.
Naast lichamelijke aanpassingen vertonen de mannetjes ook aangepast gedrag tijdens de trek en de paartijd. Zo trachten ze concurrenten van zich af te houden door met de achterpoten te schoppen. Mannetjes die gegrepen worden, slaken een alarmkreet (padden piepen, bruine kikkers brommen) om hun belagers op hun fout te wijzen.
De mannetjes lijken gedurende de amplexus in een soort trance te verkeren; ze zijn vrijwel onmogelijk van het vrouwtje te scheiden zonder één van de dieren te schaden. Een voordeel is dat gedurende de tijd dat het mannetje zich aan het vrouwtje vasthoudt, het vrijwel onmogelijk is voor een ander mannetje om de eitjes te bevruchten. Nadeel is dat wanneer het vrouwtje bijvoorbeeld overreden wordt en sterft of zelfs al aan het rotten is vóór de eitje zijn afgezet, het mannetje op haar blijft zitten. Dit doet soms denken aan een jong dier dat om de moeder treurt, maar is dus in feite de partner. Het mannetje laat na enige tijd weer los.
De paargreep duurt meestal enkele dagen, tot het vrouwtje de eitjes (het kikkerdril) in de poel of plas afzet en het mannetje deze bevrucht (zie voortplanting) met zijn sperma.
Vervolgens trekken de meeste dieren weg naar hun zomerbiotoop waar ze de rest van het voorjaar en de zomer verblijven en zich vol eten.
In het najaar trekken ze dan terug naar het overwinteringsgebied en verdwijnen voor enkele maanden onder de grond. Deze najaarstrek vertoont minder pieken dan de voorjaarstrek en is meer in de tijd gespreid.
De jonge amfibieën verspreiden zich in het zomerbiotoop en gaan ook in het najaar in winterslaap. Het eerste jaar en tot hun volwassenheid zullen zij echter nog niet deelnemen aan de jaarlijkse lentetrek.
Paddenregen
De ontwikkeling van de eitjes en larven duurt enige weken, maar doordat de meeste eieren rond diezelfde tijd en op dezelfde plaats gelegd zijn, komt er een moment waarop de jonge padden en kikkers, één of twee cm groot, allemaal tegelijk het water gaan verlaten. Dat gebeurt meestal op een regenachtige avond, wat waarschijnlijk de aanleiding is geweest om te spreken van een paddenregen.
Voortplanting
Een kikker of pad begint zijn leven in een ei. De eiermassa wordt meestal in het water afgezet. In het ei vindt de ontwikkeling plaats van embryo tot larve. Zodra het embryonale stadium is voltooid, verlaat de larve het ei. Het ei van een kikker heeft meerdere functies:
- een ideale en constante vochtigheid;
- bescherming tegen uitdroging;
- het vasthouden van warmte;
- bescherming tegen predatie;
- bescherming tegen schimmels en bacteriën;
- centreren van het zonlicht naar de vrucht door de lensvorming.
Kikkers die de eieren vroeg in het voorjaar in het water afzetten, hebben grotere gelei-achtige omhulsels en een zwart gekleurde vrucht in vergelijking met soorten die de eitjes pas later in het jaar afzetten. Dit heeft te maken met de lagere temperaturen in het voorjaar: de grotere omhulsels vangen meer zonlicht weg en de zwarte kleur van het embryo neemt meer warmte op.
In Nederland en België leggen kikkers een ronde, gelei-achtige bol eieren, vaak drijvend net onder het wateroppervlak. De eieren hebben zonlicht nodig omdat de temperatuur van grote invloed is op de ontwikkeling van de eieren.
Padden leggen eieren in lange eiersnoeren die tussen de waterplanten worden gewikkeld. Dit wordt ook wel paddendril genoemd, en omdat de snoeren vaak in een kluwen worden gewonden, is het verschil soms moeilijk te zien.
Bijzonderheden
- De trek begint meestal eind januari, begin februari. In koude winters kan dat moment zelfs uitlopen tot in maart. Door de warme winters van de laatste jaren begint de trekperiode echter steeds vroeger. In 2007 zijn de eerste trekkende amfibieën al begin januari opgemerkt. Deze evolutie wordt ook in het buitenland vastgesteld. Naast de temperatuur zou ook het aantal zonne-uren een rol spelen bij het bepalen van de trekdatum.
- De meeste amfibieën zijn schemer- en nachtdieren. De trek vindt enkel ’s avonds en ’s nachts plaats. Ze zijn poikilotherm (koudbloedig), en weinig beweeglijk bij een lage temperatuur. In de praktijk blijkt de minimumtemperatuur om trek te zien ongeveer 7°C te zijn. Amfibieën hebben een water doorlaatbare huid. Avonden met (mot)regen genieten dan ook de voorkeur. Temperatuur en luchtvochtigheid zijn bij vele amfibieën de belangrijkste factoren.
- Tijdens de zogenaamde landfase kunnen amfibieën er anders uitzien dan in de meer bekende waterfase. Hun huid is minder doorlaatbaar, en bij padden droger en wrattiger. Mannetjes salamanders hebben nog niet de typische kam die ze enkele weken later in de paartijd hebben, en zien er ook doffer en donkerder van kleur uit.
- Er wordt wel eens beweerd dat amfibieën steeds terugkeren naar de poel waar ze geboren zijn. Er zijn studies over salamanders die aantonen dat bijna de helft tot driekwart van de populatie steeds terugkeert naar dezelfde poel.
- Amfibieën eten pas nadat ze gepaard hebben, ondanks dat ze gedurende de hele periode van de winterslaap niet gegeten hebben.
- Groene kikkers trekken niet of nauwelijks. Zij overwinteren dikwijls in de modder van hun poel.
Geraadpleegde bronnen; Wikipedia, padden.nu