Het edelhert (Cervus Elaphus), in jagersjargon roodwild, is een hertensoort dat voorkomt in Europa, Azië en Noord-Amerika. De Noord-Amerikaanse ondersoorten, die in de Verenigde Staten Wapiti en in Canada Elk (niet te verwarren met het Britse Elk dat een eland is) worden genoemd, worden soms als een aparte soort, Cervus Canadensis, beschouwd. Ook Europa en Azië kent enkele ondersoorten. Het edelhert is op de eland na het grootste hert.
Het edelhert komt in Nederland voor op de Veluwe en de Oostvaardersplassen.
Uiterlijk
In de zomer zijn de dieren roodbruin van kleur, in de winter grijsachtig bruin. De buikzijde is wit en het staartstuk is roomkleurig. De rui begint eerst bij de kop, de poten en het voorlijf. In september begint de zomervacht plaats te maken voor de wintervacht, en in december is deze volledig vervangen. De zomervacht komt weer terug in mei, en is in juli of augustus compleet.
De gemiddelde lichaamsgrootte van een edelhertenpopulatie wordt beïnvloed door meerdere factoren. Edelherten uit bosgebieden zijn kleiner dan die uit meer open gebieden, en de lichaamsgrootte neemt toe van het westen naar het oosten. Ook zijn mannetjes groter dan vrouwtjes. De kop-romplengte ligt tussen de 165 en de 260 centimeter, de schouderhoogte tussen de 114 en de 140 centimeter. De staart is zonder het haar meegerekend tussen de twaalf en de vijftien centimeter lang, met haar ongeveer twintig centimeter. Mannetjes worden tot 255 kilogram zwaar. Vrouwtjes tot 150 kilogram.
Gewei
Enkel het mannetje draagt een gewei dat gemiddeld zo'n 70 centimeter lang en een kilogram zwaar is, maar kan uitgroeien tot meer dan 90 centimeter. Het gewicht kan variëren van vier tot tien kilogram. Aan het gewei kan men enigszins de leeftijd aflezen. Een jong edelhert heeft gewoonlijk een kleiner gewei met weinig vertakkingen, maar een hert in zijn laatste levensfase zal ook weer een kleiner gewei met minder takken krijgen. Een gezond dier heeft een forser en zwaarder gewei, maar niet per se meer enden dan een ziekelijk dier. Er is een duidelijk verband tussen de kwaliteit van het leefgebied en de grootte van de hertengeweien. In de zeventiende eeuw waren de geweien fors, en vanaf de Renaissance zijn in Duitsland geweien met 24 en meer enden geconserveerd; een daarvan weegt bijna 20 kilogram. Er is zelfs sprake van een 66-ender, maar dit is een curiosum waarmee iets mis is. Vanaf de 17e eeuw eisten bevolkingsdruk, jacht en aanplant van naaldbomen hun tol. Na eeuwenlange verschraling kregen de Veluwse edelherten na de tweede wereldoorlog weer forsere geweien. Door aanleg van loofbos en wildakkers en het bevorderen van ondergroei verbeterden toen hun leefomstandigheden weer.
Het gewei wordt elk jaar afgeworpen onder invloed van geslachtshormonen. Oudere herten doen dat gedurende de laatste wintermaanden, jonge dieren meestal in maart of april. Daarna groeit meteen het nieuwe gewei dat gemiddeld in juli voltooid is. In augustus begint de basthuid te jeuken en verwijderen de mannetjes die door het gewei langs takken en boomstammen te schuren. In de nazomer ziet de wandelaar dan ook vaak lappen huid aan de takken hangen. Informatie en terminologie over hertengeweien vindt u in het artikel Gewei.
Voedsel
Edelherten eten plantaardig voedsel: het zijn herbivoren. Ze voeden zich met gras, zegge, bies, heide, boomschors, knollen, wortels, vruchten, zaden, knoppen, scheuten en loof van bomen en struiken als wilg, spar en hulst, en landbouwgewassen. Grassen en kruiden vormen overal de hoofdmoot van het dieet. In bosrijke gebieden is het percentage schors, knoppen, zaden en scheuten groter dan in meer open gebieden.
Leefwijze
Het edelhert is de gehele dag door actief, maar in gebieden met veel menselijke activiteit laten ze zich vooral vroeg in de ochtend en laat in de avond zien. 's Ochtends trekken ze meestal naar de graslanden om daar te kunnen grazen. In de Schotse Hooglanden klimmen ze 's ochtends naar hogergelegen gebieden om daar te kunnen rusten, en dalen ze 's avonds weer af om te grazen.
In de zomer en in de winter vormen de herten roedels. De vrouwelijke herten (hinden) en onvolwassen dieren van beide geslachten vormen aparte roedels. Hinderoedels worden meestal geleid door een dominant vrouwtje. De volwassen mannelijke dieren vormen afzonderlijke en van de hinden ruimtelijk gescheiden roedels die bovendien vaak ook minder gestructureerd zijn en meer wisselende samenstellingen kunnen hebben. In de aanloop naar de paartijd (bronst) vallen de mannelijke roedels volledig uiteen en zoeken de herten de roedels met hinden op. Minder sterke herten kunnen zich (nog) niet zo laten gelden ten opzichte van hun krachtigere en ervarenere rivalen en leiden dan een vaak zwervend bestaan.
De bronsttijd valt voornamelijk in de tweede helft van september tot begin oktober. Soms komen er zelfs paringen in november voor, maar die zijn in Nederland vrij zeldzaam. In deze tijd zijn de mannelijke edelherten zeer actief om zich voort te planten. Luid burlend houden ze concurrenten op de hoogte van hun aanwezigheid en hun motieven. Hoe sterker en gezonder het mannetje, hoe vaker hij zal burlen. De sterksten claimen een zo groot mogelijk roedel vrouwelijke dieren.
Twee vechtende herten
Na de bronst zijn de meest actieve mannelijke dieren vaak uitgeput. Niet alleen vanwege de forse inspanningen, maar ook omdat ze gedurende deze periode, die rond een maand kan duren, nagenoeg geen voedsel tot zich nemen. Hun lichaamsgewicht kan dan tot rond dertig procent zijn afgenomen. Wel drinken de dieren tijdens de bronst veel. De periode direct na de bronst is daardoor van nature een kwetsbare fase in het bestaan van een edelhert. In sommige natuurgebieden blijkt dat predatoren als wolven, en zelfs bruine beren, zich specialiseren in het doden van deze oververmoeide edelherten. De dieren hebben zich echter dan al kunnen voortplanten.
Eind mei, juni, na een draagtijd van 225 tot 245 dagen, wordt één kalf geboren. Tweelingen zijn zeldzaam. Hinden die een kalf zetten, zonderen zich rond zeven tot veertien dagen van het roedel af om zich daar later weer bij te voegen. Het kalf heeft bij de geboorte een gevlekte vacht. Deze dient ter camouflage: de eerste twee weken zal de moeder haar kalf vaak alleen laten, om enkel terug te keren om het jong te laten zogen. Gedurende deze tijd drukt het jong zich tegen de grond, verscholen in hoog gras of tussen het struikgewas. Bij de meeste dieren zullen de vlekken na twee maanden verdwijnen, maar sommige edelherten zijn zelfs nog gevlekt als ze volwassen zijn. Het jong wordt zo'n zes tot tien maanden gezoogd, maar eenjarige kalveren worden ook gezoogd indien de moeder niet drachtig is. Binnen de roedel vormen zich soms crèches van meerdere jongen, die vaak met elkaar spelen.
Mannetjes zijn na één tot drie jaar geslachtsrijp, vrouwtjes na één à twee jaar, voor beiden afhankelijk van de kwaliteit van het leefgebied. Jonge bokken zullen vaak hun geboortegebied verlaten zodra ze zelfstandig zijn, maar hinden blijven meestal trouw aan hun geboorteplek, en de woongebieden van hinden overlappen meestal met dat van hun moeder. Als ze ongeveer zeven jaar oud zijn, zijn ze volgroeid.
Edelherten kunnen maximaal vijfentwintig jaar oud worden, maar slechts weinig dieren zullen ouder dan vijftien jaar worden. Het sterftecijfer is het grootst onder kalfjes tussen de acht en de elf maanden.
Leefgebied
Edelherten zijn zeer tolerant ten aanzien van verschillende habitats en komen in een grote diversiteit aan gebieden voor. Van drogere loofbossen en heidevelden tot zeer vochtige milieus als venen en moerassen worden bewoond. In hooglanden (bijvoorbeeld de Schotse Hooglanden) en in berggebieden als de bergen van Noorwegen, de Karpaten en de Alpen begeven de dieren zich zomers tot boven de boomgrens. 's Winters leven ze meer in het dal. Het edelhert lijkt een voorkeur te hebben voor bosgebieden, die grenzen aan grasgebieden waar het dier zich voedt. In Europa is hun aantal groeiende, met grote populaties in onder andere Duitsland en Spanje.
Het Corsicaans edelhert (Cervus elaphus corsicanus), dat tegenwoordig enkel op Sardinië voorkomt, is ernstig bedreigd.
Het edelhert is door de Engelse kolonisten ingevoerd in Australië (Grampians National Park en Zuidoost-Queensland) en Nieuw-Zeeland.
Het edelhert in Nederland
In Nederland komt het edelhert voor in twee gebieden: op de Veluwe en in de Oostvaardersplassen. Van nature komt het edelhert in Nederland in alle habitats voor: de duinen, het rivierengebied, op de hogere gronden in de bossen en zelfs in de moerassen en de venen, waarmee Nederland oorspronkelijk voor bijna twee derde bedekt was en die nu vrijwel geheel verdwenen zijn.
Het milieu van de Oostvaardersplassen is anders dan dat van de Veluwe. De dieren die in de Oostvaardersplassen zijn geïntroduceerd komen voor een deel van de Veluwe en voor een deel uit Schotland. De verwachting van sommigen is dat edelherten die in een kleimoeras leven zwaarder worden dan de relatief kleine herten op de Veluwe. Maar of dat bewaarheid wordt is onzeker. Want de edelherten en andere daar levende grote zoogdieren worden daar immers niet bejaagd, waarmee de populaties zich aldaar op natuurlijke wijze zullen kunnen aanpassen aan het beschikbare voedsel. Dit mechanisme is overigens de basis van alle ecosystemen, om het even of er wel of geen grote predatoren als wolven voorkomen. Er wordt bovendien vaak ten onrechte gedacht dat dit proces aan schaal gebonden is. Het principe dat de primaire productie, het totaal van in het leefgebied groeiende voor de soort geschikte voedselplanten, bepalend is voor de draagkracht en dus het aantal voorkomende herbivoren, is in beginsel niet anders werkzaam in grote dan in kleinere gebieden.
Er komen buiten de afgesloten terreinen en de zogeheten 'vrije wildbaan' op de Veluwe in Nederland vrijwel geen edelherten (meer) voor. Maar dat is mensenwerk. Oorspronkelijk was heel Nederland bezet met edelherten. De dieren zijn nu teruggedrongen tot de meest voedselarme gebieden. Voorts zijn nagenoeg alle gradiënten naar omliggende andere vegetatietypen als ooibossen, kleigebieden, rivierlopen, enzovoort voor de dieren onbereikbaar gemaakt. Door wegen, rasters en jacht wordt nagenoeg elke poging van herten om verloren gegane gebieden te herbezetten verijdeld. Elk jaar zijn er wel meldingen van op natuurlijke wijze uit Duitsland naar Nederland migrerende edelherten. In alle aan de oostgrens gelegen provincies komt dit regelmatig voor. Deze dieren worden echter niet geduld en derhalve afgeschoten.
De gebieden waar de herten nu in Nederland leven zijn onderling niet meer via ecologische routes bereikbaar. Nieuwe aan te leggen ecologische verbindingen zoals ecoducten en corridors zouden dat in de toekomst moeten verhelpen. Over het opnieuw verbinden van ecologisch gezien geïsoleerd geraakte natuurgebieden is in 2005 op initiatief van Stichting Kritisch Bosbeheer een boekje verschenen genaamd "De Veluweroute". Daarin wordt beschreven dat het heel goed mogelijk is om ook in het huidige Nederland grotere dieren van natuurgebied tot natuurgebied te laten wandelen.