Deze functie wordt gebruikt om te controleren of de camera precies horizontaal of verticaal wordt gehouden. Wanneer de virtuele horizon is geselecteerd, wordt op het achterste LCD-venster een grafische afbeelding weergegeven van de camera en de hoeveelheid rotatie. Als de camera wordt gedraaid, wordt de weergave aangepast aan deze wijziging. Deze functie is met name handig als u er zeker van wilt zijn dat u de camera precies horizontaal houdt.
De binnenrand van de cirkel bevat segmenten en er loopt een lijn door de camera naar de rand van de cirkel. De lijn is geel totdat de camera horizontaal wordt gehouden, waarna de lijn groen wordt. De nauwkeurigheid neemt af naarmate u de camera verder naar voren of naar achteren kantelt.
De functie Virtuele horizon kan worden toegewezen aan de functieknop en kan ook worden gebruikt in de livebeeldstand. In het laatste geval wordt het beeld van de virtuele horizon weergegeven over het livebeeld op de cameramonitor.
Informatie over de rotatiehoek wordt niet weergegeven op de monitor en niet opgeslagen in de EXIF-gegevens.
Opmerking:
Als de camera wordt gebruikt terwijl de virtuele horizon gedurende langere tijd wordt weergegeven, neemt de temperatuur van de cameraschakelingen toe. Deze temperatuurstijging is ook van invloed op de sensor voor de virtuele horizon en kan ertoe leiden dat de weergave van de horizon iets wordt verplaatst, waardoor het lijkt of de camera iets is gedraaid. Dit betekent dat hoewel werd aangegeven dat de camera perfect horizontaal werd gehouden toen de functie werd ingeschakeld, er na langere tijd een lichte rotatie kan worden weergegeven. Dit effect treedt meestal op als het livebeeld gedurende langere tijd is geactiveerd.